Plotseling trok er een ware fusiegolf over Nederland. Alle scholen onder de strenge opheffingsnorm werden opgeslokt door scholen die groter waren. Of, en dat kwam ook voor, van twee kleine scholen werd één nieuwe gemaakt. Ook de Hoeksteen ontkwam niet aan dit nieuwe fenomeen. De Marnixschool was al samengevoegd met de Hoeksteen. Nu moest een kleine christelijke school uit een naburige wijk er ook nog bij.
Het gevolg was dat er een school ontstond, die in drie gebouwen was gehuisvest. Ik fietste wat af in die tijd. Gelukkig werden er na een tijdje op de ene locatie wat noodlokalen bijgeplaatst, zodat de Marnixschool dicht kon en er nog twee locaties overbleven. De Meander, onze nieuwe naam, was een zware achterstandsschool: Op het hoofdgebouw zaten voornamelijk Turkse en Marokkaanse kinderen en op de dependance hadden we vooral te maken met Antilliaanse leerlingen.
Voor mij brak weer eens een nieuwe periode aan. Een aantal leerkrachten werd van gebouw gewisseld. De oude directeur, die weer leerkracht was geworden, werd overgeplaatst naar het hoofdgebouw. Je fuseerde niet allen met andere mensen, met een andere schoolorganisatie en andere onderwijsmethodes, maar je ging ook samen met een andere schoolcultuur. Dat laatste was uiteindelijk nog wel het moeilijkste onderdeel van een fusieproces. Er waren namelijk gewoontes en gebruiken die al jarenlang normaal waren op een school. Ik probeerde die te doorbreken, terwijl er eigenlijk niemand aan mee wilde werken. Soms kwam de tegenstand zelfs uit onverwachte hoek.
Op de dependance liep op de dagen dat de leerkracht van groep 2 werkte een hond rond. De golden retriever was eigenlijk een schat van een beest. Hij lag aan het begin van de schooldag lekker lui in de kring en als de kinderen naar buiten gingen sjokte hij mee naar buiten. Niemand had er last van, niemand was er bang voor. Hij hoorde er gewoon bij. Maar ja, moest ik dat nu toelaten? Wat als de inspecteur langs kwam? Als er ouders zouden zijn, die tóch zouden gaan klagen? Die hond moest eruit, het hoorde gewoon niet, het kon niet, ook al had niemand er last van. Ik deelde mijn besluit mee aan de leerkracht en ze was het direct met me eens. “Ik zal hem thuis laten”, zei ze. “Maar dan ga ik tussen de middag wél even naar huis om hem uit te laten”. Natuurlijk vond ik dat goed. Ik was al lang blij dat ze zo positief reageerde. Ik deelde het besluit mee aan de ouders in een aparte brief en dacht dat daarmee de kous wel af zou zijn.
Dezelfde dag werd ik gebeld door een ouderraadslid. Ze belde namens een aantal ouders, die het niet eens waren met mijn besluit. Ik bood direct aan om de volgende dag persoonlijk met ze in gesprek te gaan om mijn beslissing nog eens toe te lichten. Om 10 uur ging ik naar de dependance. Toen ik het schoolplein opkwam, zag ik direct de spandoeken langs de hekken: “Rufus moet blijven!” “Met je handen af van onze hond!” De teksten waren duidelijk. Met lood in mijn schoenen betrad ik de speelzaal. Ik stond zo ongeveer tegenover alle ouders van de school. Ik besloot geen duimbreed toe te geven. Ik gaf nogmaals mijn argumenten, waarop ik het komende vertrek van de schoolhond baseerde. Ze hadden zelfs een protestlied ingestudeerd. Diep in mijn hart gaf ik ze nog gelijk ook: Als er niemand allergisch was, waarom niet? In een van de andere klaslokalen stond een bak met een cavia. Dat mocht dan wel? Ze beloofden me hogerop te gaan en mijn besluit aan te vechten bij het bestuur.
Gelukkig wist de algemeen directeur van de hoed en de rand en heeft mijn besluit niet onderuit gehaald. Mijn gezicht was gered. De hond bleef thuis en Juf Hanna had vanaf dat moment een druk bezette middagpauze.