Het dorp had in die jaren een uitgebreide middenstand. Er waren slagers, bakkers, kruideniers, groenteboeren en van iedere winkel had je er minstens twee. Eentje voor het christelijke deel van het dorp en natuurlijk eentje voor het openbare deel. Het kwam best wel heel precies waar de boodschappen werden gedaan.

Voor mijn ouders was het uitgangspunt altijd of er ook kinderen uit dat middenstandsgezin op de christelijke school zaten en of men ook kerkte in de Gereformeerde Kerk. Het gevolg was dat er bijvoorbeeld de ene week bij de ene kruidenier werd gekocht en de week erna bij de andere. De kruidenier kwam één keer in de week langs met een boekje, waarin de bestelling werd opgeschreven. Later die week werden de boodschappen dan netjes met de fiets thuis bezorgd. Ik kan me niet herinneren dat mijn moeder ooit de boodschappen deed. Hooguit ging ze naar de manufacturenzaak, verderop in het dorp om een rits, een klosje garen of wat breiwol te kopen.

Alles kon worden langs gebracht. De melkboer kwam iedere dag langs, behalve natuurlijk op zondag. De groenteboer kwam twee keer per week en de bode kwam met zijn paard en wagen een paar keer per week langs om de pakjes te bezorgen. Hij had meestal wel wat bij ons af te leveren, want wij waren het bezorgadres van de school. Er waren ook een paar kappers in het dorp. Ik denk niet dat ze ooit een kappersopleiding hadden gedaan. Er bestond volgens mij in die tijd maar één kapsel: het bloempotmodel, lekker kort geknipt en opgeschoren met  een strak gekamde scheiding. Er waren ook een paar smederijen, een kleermaker en een meubelmaker. Bij die laatste kwam ik wel eens binnen in de woonkamer. Daar stond een traporgel, waar ik soms, met één vinger, op mocht spelen.

Bij ons thuis in de gang hing zo’n grote zwarte bakelieten telefoon. Als mijn moeder soms belde met haar ouders in de stad Groningen, dan riep mijn vader na een paar minuten altijd: “Denk je aan de tijd? Zo meteen ophangen hoor!” Ook de buren mochten in noodgevallen wel eens gebruik maken van onze telefoon.

Helaas hadden wij niet als eersten in het dorp een televisietoestel. Mijn eerste programma’s mocht ik bij de opa en oma van een vriendinnetje op de 2e Garstelaan  kijken. Ik had geluk, want lang niet iedereen mocht daar gaan kijken. De gordijnen gingen dan op woensdag- en zaterdagmiddag dicht, want volgens de opa kon je het beste in het donker naar de zwart-wit televisie kijken. We keken dan naar de eerste afleveringen van Pipo de Clown en Swiebertje. Pas een paar jaar later kregen we zelf een televisie. Natuurlijk een Philips, gekocht bij de plaatselijke elektrowinkel, waarvan de eigenaar in het schoolbestuur zat. Er kwam een antenne op ons hoge dak. Mijn zus is later nog een boven op dat steile dak geklommen om de antenne beter te richten.

Vanaf de eerste dag dat we zelf een tv hadden, was mijn moeder verslaafd aan Coronationstreet, een Engelse serie. Omdat ik daar niet veel aan vond, speelde ik meestal op die momenten met mijn eerste lego, die ik op mijn verjaardag had gekregen.

Categorieën: Jeugdverhalen

3 reacties

Ria · 1 mei 2020 op 15:59

Die boodschappen deed ik vaak.
Jij was daarvoor te jong en Gerrit woonde al niet meer thuis.
Dus bleef ik over.
Gerrit moest eigenlijk het dak op, maar hij durfde niet, omdat hij hoogtevrees had en hij gaf de opdracht door aan mij.
En ik klom zonder angst het dak op, geen probleem.
Keek jij bij de opa en oma van Trieneke tv?
Daar heb ik ook wel eens gekeken.

Marja · 2 mei 2020 op 10:11

Het lijkt wel of ik mijn eigen verhaal zit te lezen, Marchienus.

Geef een reactie

Het e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *

Deze website gebruikt Akismet om spam te verminderen. Bekijk hoe je reactie-gegevens worden verwerkt.