Mijn vader was hoofd van de lagere school met de Bijbel. Dat had allerlei voordelen, maar ook wel wat nadelen. Het grootste voordeel was, dat wij niet bij het armere deel van het dorp hoorden. Niet dat mijn vader als hoofdonderwijzer heel veel geld verdiende, maar hij verdiende wel zoveel, dat we in de zomer altijd even op vakantie konden gaan.
We gingen dan een weekje naar Ommen, naar Velp, of naar Elspeet en zo. We gingen dan met de bus naar Assen en verder met de trein. Ook de fietsen gingen mee en we woonden dan een week bij mensen in huis.
Het grootste nadeel van het beroep van mijn vader was dat ik altijd “de zoon van de meester” was. Van mij werd een soort voorbeeldgedrag verwacht, zeker door mijn vader. Het Groningse dialect mocht thuis niet worden gesproken. Dat werd beschouwd als een soort straattaal. Buiten ons huis, op straat en bij de andere kinderen thuis deed ik mijn uiterste best om erbij te horen en probeerde ik zo plat mogelijk mijn zinnen in het Gronings uit te spreken.
Ik zag mijn vader eigenlijk het meest op school. Ik zag hem daar meer, dan dat ik hem thuis zag. Hij ging iedere avond wel ergens op vergadering. En als er geen vergadering was, dan ging hij als ouderling op huisbezoek bij een van de moeilijkere gevallen, die hij van de kerkenraad onder zijn hoede had gekregen. Ook kwam hij al snel in de gemeenteraad voor de Anti Revolutionaire Partij, de ARP. Al jong begreep ik dat revolutie zo ongeveer het ergste was, dat je kon overkomen. Je kon er dus beter maar tegen zijn en daar niet in geloven. Volgens mijn vader was God de grote baas en niet het volk en mijn vader had toen natuurlijk altijd gelijk…
Ook deed mijn vader de boekhouding van de kerk en van de schoolvereniging. Hij deed dat in die hele grote boeken met een harde donkerrode kaft, die precies op de onderste plank van zijn bureau pasten. Een keer in de maand ging hij met een envelop naar de dominee om het traktement uit te betalen. De kleuterjuf kwam iedere maand bij ons thuis om haar salaris op te halen. En de landarbeider kreeg iedere week gewoon zijn weekloon… Ik begreep toen al dat, hoe meer je verdiende, hoe deftiger het woord van uitbetaling werd.
Mijn vader was dus altijd druk, druk, druk, met werk, kerk, politiek en schoolbestuur.
Ik zat na het avondeten vaak alleen met mijn moeder aan de eettafel in de achterkamer. Mijn grote broer studeerde in Eindhoven en kwam zelden thuis. Mijn zus zat meestal boven op haar kamer te leren. Mijn moeder en ik speelden dan vaak een spelletje ganzenbord, mens erger je niet, of een kaartspelletje. Soms mocht ik daarna nog even lezen of we luisterden naar een hoorspel op de radio met Johan Kaart en Conny Stuart. Ik zat inmiddels op de lagere school. De jaren zestig waren aangebroken…