Vanuit Pieterburen waren we naar de Molenstraat in Westerlee verhuisd. Het huis stond verscholen aan een zijpad achter het evangelisatiegebouwtje van de kerk. Achter ons huis was de kleuterschool. Van de molen in de Molenstraat was niet veel meer over.

De hoge kap en de wieken waren eraf gehaald. Ze waren niet meer nodig want de molenaar was overgestapt op elektrisch malen.De molenaar droeg dag in dag uit de zware zakken meel op zijn rug naar de wagen om ze weg te brengen naar bakkers in de buurt. Aan het einde van de werkdag zag hij helemaal wit. Aan de kleur van de mensen kon je soms zien, wat voor werk ze deden, zoals de kolenboer en de schoorsteenveger, die na een dag hard werken helemaal zwart waren geworden. Maar ook de gifsproeier, die na een dag rijden over de akkers helemaal geel uitgeslagen was.
Ik viel op bij de kinderen in de Molenstraat, want ik was de enige in de wijde omtrek met een trapauto. Het was een rood autootje, waar ik nog maar nauwelijks in paste. Ik leende hem graag eventjes uit aan buurtgenootjes, die er dan even in mochten rijden. Ik had hem voor mijn vierde verjaardag gekregen, een beetje als een soort compensatie voor het feit, dat ik niet naar de kleuterschool kon. Er was namelijk geen kleuterschool in Pieterburen, maar in Westerlee werd het gelukkig allemaal anders: Ik mocht voor het eerst naar school! Ik kon niet wachten tot de zomervakantie voorbij was en ik voor het eerst naar het schooltje achter ons huis kon gaan.
Op een zonnige dag in de nazomer speelden we buiten op het plein. Ik rende wat rond en een gegeven moment ging ik op topsnelheid de hoek van het schooltje om en botste op een meisje dat net het gebouw uitkwam omdat ze had moeten plassen. Mijn schouder deed erg pijn en het klasgenootje had door de botsing een grote bult op haar voorhoofd gekregen. Omdat de pijn in mijn schouder niet over ging en eigenlijk steeds maar erger werd, ging ik ’s middags bij mijn vader achterop de fiets naar de huisarts, een dorp verderop. Dokter Sleurholts zag direct wat eraan de hand was: Een gebroken sleutelbeen. Even later keerde ik met mijn arm in een mitella terug naar de Molenstraat. Iedereen thuis was trots op mij, want ik had geen traan gelaten.
Maar later dat jaar heb ik toch nog een keer hard gehuild. Dat was met het Sinterklaasfeest, thuis in de achterkamer. Ik kreeg dat jaar het meest rare cadeau, wat ik ooit in mijn leven heb gekregen. Keurig ingepakt, met een gedicht erbij, kreeg ik een dik gesneden bruine boterham. Het gedicht kwam erop neer, dat ik in het vervolg beter mijn boterhammen met korsten op moest eten. Ik heb die avond echt gehuild. “Dat had Sinterklaas niet moeten doen”, was mijn snikkende reactie. Het is nooit weer goed gekomen tussen mij en Sinterklaas. Ik heb hem vanaf dat moment altijd maar een onbetrouwbare, gemene man gevonden…

Categorieën: Jeugdverhalen

1 reactie

Ria Smid · 20 maart 2020 op 16:03

Die bruine boterham had Gerrit, onze oudste broer er stiekem bij gedaan.
Dat wisten mijn ouders ook niet
Jij was heel erg sneu.
Dat weet ik nog.
Mijn ouders keken ook raar op en Gerrit maar lachen. Hij was 10 jaar ouder en hij vond Marchienus een kleuter, wat Marchienus ook echt was. 5 jaar en nog gelovig in Sinterklaas.
Gerrit heeft nooit in Sinterklaas geloofd . Ik wel hoor en nog, als ik hem zie.
Ik vond het heel erg zielig en huilde bijna met je mee. Wat een gemene Sinterklaas! Weg met die man!
Je geloofd ons niet meer, toen wij zeiden, dat die man zich had verkleed. Gerrit had veel later wel een beetje spijt, maar het kwaad was al geschied.
Sorry Marchienus! Je was een schattig broertje en we waren allemaal gek met je
Gerrit was een puber toen. En niemand wist, wat hij van plan was . Hij wilde grappig zijn en hij had echt niet door, wat hij aanrichtte. Namens hem zeg ik nogmaals : Sorry!

Geef een reactie

Het e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *

Deze website gebruikt Akismet om spam te verminderen. Bekijk hoe je reactie-gegevens worden verwerkt.