Het dorp had een intensief verenigingsleven. Er was bijna geen hobby of sport te bedenken of er was wel een vereniging voor. Veel vergaderingen werden in de twee plaatselijke cafés,  in de kerkelijke bij-gebouwen, of in een klaslokaal gehouden. Desnoods werd de kleedkamer van de gymnastiekzaal gebruikt.

De konijnenfokkers, de schaakclub, de vleesclub, de geitenhouders, de duivenmelkers, de plattelandsvrouwen, de toneelvereniging, de melkveehouders, de rederijkerskamer, de tafeltennisvereniging, de boerenbond, de postzegelverzamelaars, enz., ze vergaderden vooral in het winterseizoen frequent.  Als je zou willen, kon je iedere avond wel naar een vergadering. Om aan mijn dorpsverplichtingen te voldoen  was ik voorzitter van de christelijke korfbalvereniging geworden. Een kleine club met de aansprekende naam “Albino’s”. Die naam was vast en zeker ontleend aan de witte outfit waarin gespeeld werd. Zelf was ik maar een matige speler, die in het drievakskorfbal het liefst in het middenvak bivakkeerde. Ons zoontje speelde ook korfbal en als hij op zaterdag moest spelen, dan ging ik altijd naar zijn wedstrijdjes kijken. Op een winterse zaterdag was ik vervoerouder en we moesten naar een wedstrijd in een dorp een eind verderop. De auto zat tot in de achterbak vol met kinderen. Vrolijk en vol goede moed gingen we op pad. We zouden de wedstrijd vast gaan winnen ! We waren er bijna. Er kwamen een paar scherpe bochten in de weg. Ik remde wat af en dat was maar goed ook, want plotseling hobbelde mijn linker-achterwiel naast de auto en schoot met een vaart rechtdoor, over een bevroren sloot een weiland in. Ik schrok geweldig, remde hard en stond snel bijna stil. De auto zakte links naar achteren en kwam op zijn linker-as tot stilstand. De andere vervoerouders, die achter me reden,  stopten ook. Gelukkig, er was niets ernstigs gebeurd! Na enig overleg, de wedstrijd begon immers zo meteen, besloten de andere ouders de kinderen uit mijn auto mee te nemen. Het wiel lag ver weg in het weiland. Ik moest welzeker 300 meter lopen. Toen ik er eindelijk mee terug bij de auto was, bedacht ik pas dat ik er niets mee kon. Ik had de wielmoeren immers niet meer. Ik liep naar de eerstvolgende boerderij om naar de garage te bellen. De garagehouder was er een klein half uurtje later. Met veel excuses heeft hij de auto die zaterdag nog gerepareerd. Ik had die week namelijk nieuwe banden laten zetten en de monteur had de moeren van dat ene wiel niet goed aangedraaid. Op een of andere manier wilde hij het goed maken, ook om zijn goede naam in het dorp te houden, denk ik. Dat goedmakertje had ik snel bedacht. “De korfbalvereniging zoekt nog een sponsor”, zei ik. Een week later stond er “Garage Terpstra” op de nieuwe, witte shirts.

Zo gemakkelijk ging dat in een klein dorp. Ik heb trouwens nog lang de gewoonte gehad om de wielmoeren te controleren als de auto naar de garage was geweest.

Categorieën: Ezinge

Geef een reactie

Het e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *

Deze website gebruikt Akismet om spam te verminderen. Bekijk hoe je reactie-gegevens worden verwerkt.