Ieder jaar, vlak voor de zomervakantie, gingen de leerlingen van groep 8 kamperen op het grote YMCA terrein in de bossen bij Leusden. Een aantal middenstandsouders zorgde voor sponsoring van de bus, zodat de kosten van het kamp relatief in de hand gehouden konden worden. De fietsen van de kinderen gingen in een grote aanhanger achter een auto mee.
Het grote kampeerterrein lag midden in de bossen, ver van de bewoonde wereld. Het was opgedeeld in een stuk of tien aparte veldjes, waarop de tenten in een grote kring stonden opgesteld. Tussen de slaaptenten stond een grote gemeenschappelijke tent, waarin je kon eten of andere activiteiten kon doen als het regende. De kampleiding had wat luxere tenten, die waren voorzien van echte bedden en elektrische verlichting. Het kampprogramma week in de loop van de jaren nooit veel van elkaar af: Een sport- en spelochtend, de gebruikelijke speurtocht, hutten bouwen, hout sprokkelen, een zwemmiddag, het spookverhaal, de spooktocht, de bonte avond. Het waren de jaarlijks terugkerende vaste onderdelen van de kampdagen. De heerlijkste momenten van de schoolkampen waren altijd de uren dat de kinderen op hun matras in de tent lagen en zo ongeveer allemaal in slaap waren. We hadden dan als kampleiding even rust. We dronken een wijntje of een biertje en bespraken het programma van de volgende dag.
Steevast maakten we in de vroege nacht nog even een ronde langs de tenten om te zien en te horen of alles in orde was. We hadden die avond een griezeltocht gedaan met als afsluiting een spookverhaal bij het kampvuur. Tegen één uur die nacht deed ik samen met de klassenleerkracht onze laatste ronde langs de slaaptenten. We deden zachtjes de rits omhoog, schenen met de zaklamp naar binnen en keken of alles in orde was. Bij de laatste tent kregen we de schrik van ons leven: Er miste een jongen! Hij lag niet in z’n slaapzak. We keken nog eens goed, maar hij was niet te vinden in de tent. Was hij zonder te vragen naar het toiletgebouw gegaan? Waar kon hij zijn? We zochten het hele terrein af, maar nergens was Willem te vinden. We keken nog een keer alle tenten na, maar geen Willem! Was hij gaan slaapwandelen? Weggelopen misschien? Verstopt om ons te plagen? We werden danig ongerust, maar we konden ook niet direct bedenken wat we moesten doen.
Toen we tegen twee uur in koortsachtig overleg bij elkaar zaten, hoorden we ineens een tentrits opengaan. “Kiekeboe!” Willem stak lachend zijn hoofd naar buiten en even later kroop hij een van de meisjestenten uit. Hij had zich verstopt in de slaapzak van een van de meisjes en had ons rustig een tijd ongerust laten zoeken! We waren veel te blij dat hij er weer was en vergaten bijna om ook nog even boos op hem te zijn. We hebben er nog maar een wijntje op gedronken en gingen die nacht veel te laat ons eigen tentje in. Met een paar extra corveebeurten heeft Willem het de volgende dag weer goed weten te maken.